Herinnering aan de Provenierswijk van toen.
De Provenierswijk dankt zijn naam aan het Proveniershuis. Dat tehuis stond aan het water van de Schie, het kanaal dat vroeger van Rotterdam naar Delft liep. In 1940 is het water gedempt met een deel van het puin van de gebombardeerde stad. Nu herinnert alleen de naam Schiekade aan het feit dat hier eens water was. De wijk ligt ten noorden van het Centraal Station en is begrensd door de Statenweg, de Walenburgerweg en de Schiekade. Tegenwoordig liggen in de wijk nog twee singels omzoomd met brede groene grasvelden, de Proveniersingel en de Spoorsingel. In het gras langs de singels stonden vroeger kleine groene bordjes met daarop de officieel klinkende tekst: Verboden zich op het gras te bevinden. Een mededeling waaraan streng de hand werd gehouden. Iets dat tegenwoordig ondenkbaar is. Vroeger was er nog een derde singel in de wijk, de Stationsingel. Door de bouw van het Centraal Station is de laatste in de vijftiger jaren gedempt.
Het water van de Proveniersingel loopt van de Schiekade tot aan de achterzijde van het Centraal station. Daar eindigt de singel en tegenwoordig ook het water. Tot in de vijftiger jaren maakte het water van de singel echter een korte bocht in de richting van het Centraal Station om direct een bocht naar rechts te maken. Het water ging daar over in de Stationsingel en liep vervolgens door tot aan de Statenweg.
De Stationsingel was nooit een mooie singel met een groot grasveld langs het water zoals de andere twee singels. Eigenlijk was het meer een brede sloot gelegen langs de spoorbaan met aan de straatkant een met kool-as verhard pad. Was vissen in de singels en zelfs het lopen op het gras in die tijd streng verboden, aan de Stationsingel konden wij in onze jeugd naar hartelust vissen. Hoewel het water in open verbinding met de twee andere singels stond was vissen hier wel toegestaan. Met een schepnetje kon je er kikkers, salamanders en stekelbaarsjes vangen die dan later prompt weer terug werden gezet omdat je moeder die vieze dingen niet in huis wilde hebben. In de zomer zaten er tientallen kinderen te vissen met een hengeltje. Vaak was zo’n vishengel niet meer dan een stok of tak met daaraan een tuigje of zoals ze tegenwoordig zeggen sim. Gemaakt van een draadje, dat heette toen silk, met daaraan een dobber en een haakje. Zo’n dobbertje was vaak zelf gefabriceerd van een kurkje dat afkomstig was van een klein flesje met een lucifer of dun stokje er door. Een krom gebogen speld diende meestal als haakje want echte vishaakjes, daar was doorgaans geen geld voor. Tijdens de bouw van het nieuwe Centraal Station werd het water gedempt en nu herinnert alleen de naam er nog aan dat de singel ooit water was. Met het dempen van de Stationsingel verdween er een geweldige attractie voor de jeugd. Vissen in de singel, spelen in “de puin”, diefje met verlos, hoepelen, knikkeren, tollen, touwtje springen, bussie trap met alle kinderen samen of voetballen in de straat. Het kon toen allemaal want de straat was onze speelplaats.
Het Centraal Station had toen overigens een andere naam en heette officieel het Delftse Poort station. Door ons Rotterdammers doorgaans afgekort als het D.P. In de wijk waren een groot aantal winkels. Op de hoek van de Proveniers en Spoorsingel was de melkwinkel van de Rotterdamse Melkinrichting, kortweg RMI genoemd en even verderop het cafe “In den Kelder” dat zich heel chique “ bodega” noemde. Op de ene hoek van de Nicolaas Zasstraat was aanvankelijk de slagerij van Blom en de groentewinkel van Tilborg op de andere hoek. Later emigreerde het gezin Blom en werd de heer Legerstee eigenaar van de slagerij. Naast de groentewinkel was er op de singel de banketbakkerij Scholten, indertijd een van de beste banketbakkers van Rotterdam. De bakkerij lag achter de winkel en pal daarboven woonden wij. Iedere ochtend steeg er een heerlijke geur op van vers gebakken roomboter koekjes. Een paar huizen verder was de apotheek van Moes en op de hoek van de Versijdenstraat de sigarenzaak van Speekenbrink. Een echte speciaalzaak. Als je er binnenkwam rook je de geur van tabak. De heer Speekenbrink verkocht uitsluitend rookwaren. Op zijn toonbank vond je geen kauwgom of andere snoeperij. Wel stond er altijd een gasvlammetje te branden waaraan de klant zijn verse sigaar kon aansteken. Een speciale service. Prominent aanwezig op de singel was de kerk van de Heilige Rozenkrans met aan de voorzijde de kerktuin. De kerk stond midden in de wijk met zijn lange spitse toren. Op de torenklok kon je altijd zien hoe laat het was. Op zondagochtend werden er vijf missen gehouden en klonk het gebeier van de kerkklokken luid en duidelijk door de hele wijk. Recht voor de ingang van de kerk de houten brug over de singel met de karakteristieke boomtakken aan beide kanten. Aan weerskanten van het de kerk een straat. De reeds genoemde Versijdenstraat en aan de andere kant de van Waerschutstraat. Op de hoek van deze straat en de singel was de winkel van de firma Grashof gevestigd en daarnaast in de straat was in de vijftiger jaren een winkel gevestigd waar men uitsluitend rozenkransen, wijwaterbakjes en heiligenbeeldjes kon kopen. Later werd hier een wasserette gevestigd.
De firma Grashof was een bijzondere winkel. Een speciaalzaak in fournituren en enig in zijn soort. Een enorme collectie knopen, spelden, naalden, band en allerhande fournituren vond je in de winkel. Van her en der kwamen huisvrouwen er hun benodigdheden voor het naaien of repareren van kleding kopen en ze kwamen zelden voor niets. Door de jaren heen veranderde er van alles in de wijk. De bewoners van de huizen verhuisden naar nieuwe wijken aan de rand van de stad en de Provenierswijk kreeg geleidelijk andere bewoners. De kleinschalige winkels moesten sluiten wegens gebrek aan klandizie. Echter, de winkel van Grashof bleef altijd dezelfde. Tot het einde van de twintigste eeuw. Toen sloot ook deze laatste winkel van de oude garde en daarmee was de wijk definitief veranderd.
Maar in de vijftiger jaren was alles nog bij het oude. Op de ene hoek van de van der Sluisstraat was nog een drogist annex zeephuis, daar rook het altijd naar wasmiddelen en op de andere een groentewinkel. Iets verderop vond je de drankenzaak van van Ieperen. Aan de overkant van de singel waren weinig winkels. Alleen de slagerij van Vijbel en tegenover het bruggetje een drogisterij. Op het pleintje, het Proveniersplein, kon je geweldig tollen. Daar was de stropdassenfabriek de Micro gevestigd. De beroemde keeper van Sparta, Wim Landman werkte daar als vertegenwoordiger want in die tijd hadden ook bekende voetballers nog een gewone baan.
De singel had altijd grote aantrekkingskracht op de jeugd. Maar zoals gezegd het gras was streng verboden terrein. Altijd netjes kort gemaaid en bewaakt door een tuinman die altijd druk was met de verzorging van het vele groen op en rond de singels. Regelmatig zat hij de jeugd met een hark achterna als er weer eens kattenkwaad was uitgehaald of een paar takken waren afgebroken. Daar sneden we dan fluitjes van. Was lopen op het gras in de zomer streng verboden, in de winter als er ijs lag was de singel echter gemeengoed. Alle kinderen en soms ook de ouders uit de buurt waren dan aan het schaatsen en aan het eind van de singel bij de Schiekade gingen we met de slee van de helling af. De rest van het jaar werd er vooral veel gevoetbald in de straat, twee putten was het veld en de halve breedte van de straat de goal. In de zomer speelden we soms ook honkbal en probeerden dan de bal in de dakgoot van de huizen te slaan. Iets dat overigens door de hoogte van de huizen maar zelden lukte.
De straat waar je woonde en de singel was voor ons een groot speelterrein. Doorgaans speelde je met kinderen uit je eigen straat waarbij er bovendien nog een tweedeling was. Kinderen van voor in de straat speelden weinig met de kinderen die achter in de straat woonden. De straten waren in die tijd het bezit van de kinderen. Geen rijen geparkeerde auto’s, maar bijna lege straten met hooguit een geparkeerde kerrie of handwagen. Als er tijdens een van onze voetbal wedstrijden of een spelletje knikkeren eens een auto wilde parkeren dan zette de chauffeur hem op ons verzoek gewoon een eindje verderop. Dertig meter omlopen deed in die tijd blijkbaar nog geen pijn. Soms werd ons plezier echter wreed verstoord. Volkomen in beslag genomen door het spel werden we dan opgeschrikt door de roep: ”Juut, bal in je zak”. Een politieagent kwam dan aangefietst en de kinderen renden alle kanten op. Maar soms waren we zo geboeid door het spel dat de agent te laat werd gezien. Prompt moest de bal, ons meest waardevolle bezit, ingeleverd worden. Meestal nam de agent die mee en was je hem kwijt. Vervolgens kregen we een preek te horen dat voetballen in de straat verboden was vanwege de ruiten van de huizen en de toevoeging dat je de volgende keer als je gesnapt zou worden mee zou moeten naar het bureau. Wat een misdaad! Zo ook het vissen in de singel. Daarbij had je het nadeel dat je met je gezicht naar het water stond of zat en daarbij de straat niet steeds in de gaten kon houden. Plotseling was dan de politieagent daar en werd je hengel opgeëist en weer kreeg je een reprimande met bijbehorende waarschuwing. De vishengel
mocht nauwelijks de naam hengel hebben maar het verlies er van was niet leuk. Ook speelden we met alle kinderen samen spelletjes zoals knikkeren, tollen, touwtje springen, verstoppertje en diefje-met-verlos en busje trap. Rolschaatsen deden we ook op van die zware ijzeren rolschaatsen met vier wielen er onder. Voor elk spel was een tijd, een tollentijd en een knikkertijd of een diabooltijd. Dan speelden alle kinderen hetzelfde spel op straat.
De straat waar wij woonden was de Nicolaas Zasstraat. Recht tegenover onze straat, in de Jacob Loisstraat, stond de paardenstal van de firma van Gent en Loos. Iedere ochtend verlieten tientallen paard-en-wagens de stal. Iedere sleperswagen werd doorgaans getrokken door twee paarden. Zij staken dan recht de straat over en de paarden sjokten door onze straat en langs ons huis. Vervolgens verdwenen zij om de hoek in de richting van het station op weg naar hun eerste vracht van die dag. Tegen de avond keerden al die wagens dan weer terug. Soms tilde een van de paarden zijn staart op met als gevolg dat er in de straat altijd wel paardenpoep lag. Daar heb ik trouwens nooit iemand over horen klagen. Dat hoorde er gewoon bij.
Wij woonden op nummer acht en dertig op de eerste etage. De eerste jaren na de oorlog was de ruimte onder ons huis verhuurd aan een smederij van de heer deWolf. Aan de overzijde bevond zich de fietsenstalling van Willem de Zanger. Op de hoek van de straat was de eerder genoemde groentewinkel van Tilborg. Een groot gezin met veel kinderen. Op de andere hoek was de slagerij van Blom. Nadat het gezin naar Canada was geemigreerd werd de heer Legerstee eigenaar van de slagerij. Jongens waar je in de straat mee speelde waren Wim Pleizier en Joop Bonte. Joop was zo’n beetje de leider van het stel want hij was de sterkste. Hij had ook nog een ouder zusje, Laura. In het huis naast hem woonden de broertjes Eef en Jantje Bosman en Beppie Portielje. Daar tegenover aan de andere kant van de straat woonden Fons Schalkbroek en Jan Hogendijk. De laatste verhuisde met zijn ouders op zekere dag naar de Noordsingel. Ook woonden er onder andere de families Hoek, Wessels, Bergsma, van de Berg en Naaktgeboren. Mijnheer Hoek was kleermaker en Wessels had aanvankelijk een melkwinkel in het midden van de straat. In bijna iedere straat was een waterstokerij. Doorgaans in het midden van de straat. Zo ook in onze straat, daar was de waterstokerij van Moerland. Onze moeders haalden er op maandagochtend voor een paar centen heet water, bestemd voor de was. Aan iedere hand droeg men dan een zinken emmer gevuld met gloeiend heet water om de waskuip te vullen. Daarbij woog iedere emmer zo’n dertien kilo ! Ook verkocht de waterstoker kolen voor de kachel, olie voor het oliestel of de olielamp en allerhande kruidenierswaren zoals suiker, stroop en bloem. De stroop was dan niet verpakt in een mooi potje, maar werd uit een heel groot vat in een schaaltje geschept dat men had meegebracht. Dat gebeurde met een enorme grote lepel. Alle waren werden los verkocht en moesten apart worden afgewogen en in een papieren zak verpakt. Dat ging dan als volgt. De kruidenier pakte een grijze papieren zak en vouwde die open. Vervolgens werd de zak gevuld met het gewenste produkt en op de weegschaal gezet en secuur afgewogen. Was het juiste gewicht bereikt dan werd de zak van de weegschaal genomen en zorgvuldig dichtgevouwen. Vervolgens werden de zelfde handelingen verricht met het afwegen van de volgende bestelling. Een tijdrovend werk. De kruidenier liet zich echter niet van zijn stuk brengen en deed zijn werk zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken. Onder de keurende blikken van de huisvrouwen die geduldig op hun beurt wachtten woog hij alle waren en verpakte die zorgvuldig. Was de bestelling compleet, dan werden alle bedragen op een kladje geschreven en opgeteld.
Aan het eind van onze straat was op de ene hoek de drogisterij van Snijders en op de andere hoek de melkwinkel van Korpershoek. Halverwege de straat waren nog twee winkelpanden. Na de oorlog was daarin de snoepfabriek van de Hoop gevestigd. De firma de Hoop was beroemd om zijn suikerbeesten. Later is dit bedrijf verhuisd naar een industriepand elders.
De Versijdenstraat was een heel rustige straat. Dat kwam omdat er ook maar aan een kant van de straat woonhuizen stonden. Aan de overzijde stond de rooms katholieke meisjesschool en ernaast de pastorie van de kerk van Maria van de heilige rozenkrans. Er was ook slechts één winkel in de straat, de kruidenierswinkel van de heer Hoogendoorn. Daar kon je ouwel en zwart/wit kopen.
De van Waerschutstraat was eigenlijk het evenbeeld van de Versijdenstraat. Ook in deze straat stonden maar aan een kant woonhuizen en er tegenover de reeds genoemde school en kerk. Vanzelfsprekend was dit ook een heel rustige straat. De volgende en laatste straat aan de singel was de van der Sluisstraat. Een lange straat die helemaal doorliep van de Provenierssingel tot de Walenburgerweg. Daar vond je in het midden van de straat de boekenwinkel van Sernee met achter de winkel een kleine leesbibliotheek.
De Jacob Loisstraat waar de reeds genoemde paardenstal van Gent en Loos stond fungeerde zo'n beetje als het centrum van de buurt. De straat was iets breder en ook drukker dan de andere straten en er waren iets meer winkels. Kort na de oorlog was er op de hoek van de Spoorsingel en de Jacob Loisstraat aanvankelijk een bloemenwinkel gevestigd en ernaast de kruidenierswinkel van de Cooperatie de Vooruitgang. Beide zaken verdwenen echter al in het begin van de vijftiger jaren. Op de andere hoek, aan de overzijde was een kapperszaak gevestigd. Er waren in de straat twee slagerijen, Gerritsen en Ultee; twee bakkerswinkels de Cooperatie en Degenkamp en ook twee groentewinkels de firma Bouwens en een paar huizen verderop de winkel van Vrolijk. Ook was er de sigarenzaak van Bijl met aan zijn pui een hele rij sigaretten automaten. Natuurlijk was er ook een ijswinkel in de buurt, hoewel er kort na de oorlog geen ijs te koop was. Maar bij de ijssalon van Wolf kocht je toen een substantie die het beste te vergelijken was met wat nu Haagse Bluf heet. Ik herinner mij dat de heer de Wolf achter de toonbank op een fiets zat te trappen. Via een riem werd daarmee een soort klopper aangedreven. Iedereen stond voor de toonbank geduldig te wachten met een schaal in de hand tot er weer een verse portie geproduceerd was. Was je dan eindelijk aan de beurt en je schaaltje gevuld, dan moest je vlug naar huis rennen anders was de inhoud tot de helft geslonken. Zodra echter de grondstoffen weer beschikbaar waren werd Wolf een echte ijssalon. Het kleinste ijsje kocht je er al voor vijf centen, in een tonnetje. Voor een dubbeltje kocht je een ronde wafel en een waaier wafel kostte vijftien centen. Maar zoals de meeste ijssalons werd de zaak enige tijd later een snackbar en was de bijzondere sfeer van de ijssalon voor goed verdwenen. Ook waren er in de buurt nog de van der Schellingstraat en de Pieter de Raatstraat. De twee zijstraten van de van der Sluisstraat, de Obreenstraat en de Schefferstraat vormen de verbinding naar het Ungerplein en de Schiekade. Aan de rand van de wijk stond het Sint Franciscus ziekenhuis. Een mooi statig pand dat recht tegenover deze straten aan de Schiekade gelegen was. Lange tijd werden de zieken daar liefdevol verzorgd door de zusters. Zoals zoveel is ook dit pand verdwenen. Het ziekenhuis moest wijken voor woonhuizen en werd verplaatst naar het einde van de Schieweg aan de rand van de toenmalige stad. Zelf ben ik er geboren evenals later mijn kinderen.
Recht tegenover het Centraal Station ligt de Spoorsingel met aan beide zijden een grasveld en een wandelpad aan de ene zijde, met bankjes. Dat wandelpad was verhard met kool-as zoals dat in die tijd gebruikelijk was. Het kraakte als je er over liep. De huizen die aan de singel staan zagen er vroeger voornaam uit. Je kon duidelijk zien dat daar mensen met een hoger inkomen woonden dan elders in de wijk. Opmerkelijk is dat ik mij nauwelijks kontakten met kinderen herinner die op een van beide singels woonden. Luns, onze latere minister van Buitenlandse Zaken, woonde er in zijn jeugd met zijn ouders. De singel veroorzaakte eigenlijk een tweedeling van de wijk. Vanaf het station aan de rechterzijde ligt het hierboven beschreven deel en aan de linkerzijde een paar vrij stille straten De Harddraverstraat, de Klein Coolstraat en de Hoevestraat. Alle drie de straten verbinden de Spoorsingel met het daar achter gelegen plein. De Klein Coolstraat is iets breder dan de andere twee. In de straat stond een lagere school. De zolder etage van de school was indertijd ter beschikking gesteld van de padvinderij. Tegenwoordig de Scouting genoemd.
Op de hoek van de Spoorsingel en de Stationsingel stond vroeger een mooi wit gebouw, hotel Regina. Helaas is in de jaren zeventig het hotel afgebroken en op de plaats een woontoren gebouwd. De enige winkel op deze singel was de schoenmakerij van Speeleveld. In die tijd werden gerepareerde schoenen thuis bezorgd. Dat gebeurde met een transportfiets met een zware mand voor aan het stuur.
Aan de noordkant is de wijk begrensd door de Walenburgerweg, een drukke doorgaande weg. Daar bevond zich de banketbakkerij van Vroon. Vroeger een van de beste banketbakkers van Rotterdam. Als je binnen kwam rook het er heerlijk. Er stonden ook altijd heel chique dames achter de toonbank om de klanten te helpen. Maar alles is veranderd en over het bizondere karakter van de winkel en het heerlijke gebak dat je er kon kopen kun je nu alleen nog maar dromen.
De wijk is aan de zuidkant begrensd door de Provenierstraat. Een doorgaande straat gelegen tussen de singel en de spoorbaan. De straat loopt van het station naar de Schiekade. Ook hier vond je weer enige buurtwinkels waaronder schoenmaker de Bruin en de melkwinkel van Lansbergen. De laatste was onze “melkboer” en voor ons een van de belangrijkste winkels in de straat. Ook had je er de tabakswinkel van de heer Ceelen en op de Molenwaterweg de groentewinkel van Poppeliers.
De straten waren in die tijd meestal leeg. Zonder rijen geparkeerde auto’s. Die waren er toen nog niet. In de ochtenduren vond je er de handwagens en de kerries van bakkers en melkboeren. Zij bezorgden brood en melk aan huis. Van der Meer en Schoep, Ulrich, van Spronsen, bakker Jansen en vele anderen. Het brood was gewoon onverpakt en als je er zachtjes in kneep dan kraakte de korst. Melk zat in grote blinkende melkbussen met aan de onderkant een kraan. De huisvrouwen kwamen naar de deur toe met een pan waar de melk in werd geschonken. De kartonnen melkpakken die nu gebruikelijk zijn waren toen nog niet uitgevonden. Gelijktijdig maakten ze dan een praatje met de buren en hoorden de laatste roddels uit de buurt.
Iedereen in de straat kende elkaar en er was een zekere saamhorigheid. Ook kwamen behalve de vuilnisman regelmatig de lorrenboer en de schillenboer met zijn paard en wagen door de straat. Oude kleding werd gewogen en vervolgens kreeg men dan een paar dubbeltjes of soms kwartjes voor het ingeleverde goed. Overigens werden eerst de knopen van de kleding afgeknipt. Die kon je misschien later nog wel eens nodig hebben. Schillen en afval van groenten werden door de schillenboer verzameld en aan de varkens gevoerd. Iedere week kwam ook Jans de visvrouw uit Scheveningen door de straat. Zij had een stem als een scheepshoorn. In de maanden met een R hoorde je haar roepen “Zeelandse mosselen” Van de prijs maakte zij geen geheim: een kwartje per kilo. Ook was er ieder jaar in januari de opkoper van bont. In de avond liep hij door de straten en hoorde je hem roepen: “hazen en konijnenvellen”. Hij kocht de overblijfselen van de voorbije feestdagen op. Of de man die hoedendozen verkocht. Hij droeg wel twintig ronde dozen terwijl hij met zijn handel al roepend door de straten liep. Twee keer per week kwam de IJscentrale bij het cafe op de singel ijs bezorgen met zijn paard en wagen. Palen ijs van wel een meter lang. Als de deuren van de ijswagen open gingen waren wij er als de kippen bij om een stukje afgebroken ijs van de bodem van de wagen te bemachtigen.
Wonen in de Provenierswijk was voor de inwoners zeker geen ideaal. De huizen hadden geen douche en waren koud met talloze gebreken, kortom oncomfortabel. In de winter als het vroor stond het ijs soms wel drie weken op de ramen. Maar het leven in de buurt was behoorlijk sociaal want iedereen was gelijk. Men kende elkaar en was bereid elkaar te helpen als dat nodig was. Maar bovenal voelde ieder zich veilig. Je fiets en zelfs in latere jaren je brommer stond gewoon buiten tegen de pui. Kon je het huis niet in omdat je moeder niet thuis was ? Dan was er altijd wel een buurvrouw die met haar sleutel de deur open kon maken. Met een zogenoemde loper kon minstens de helft van de huisdeuren in die tijd geopend worden. Soms hing er zelfs gewoon een touwtje uit de brievenbus om de deur te openen.
Hoewel geschonden is de Provenierswijk nog herkenbaar aan zijn singels en straten. Maar hotel Regina is verdwenen en ook de kerk staat er niet meer. Het eens zo trotse gebouw met zijn ranke torenspits is gesloopt. De winkels in de wijk zijn gesloten en de winkeliers net als hun toenmalige klanten verdwenen. De melkboer en de bakker bezorgen niet meer aan huis. De bonthandelaar, de lorrenboer en de schillenboer, ook zij hebben het lang geleden opgegeven. Een deel van de huizen is vernieuwd en in de oudere huizen zijn de sloten vervangen. De loper van de buurvrouw kan geen dienst meer doen. Meerdere sloten op een deur zijn deze alleskunner van vroeger te veel. In de straten ligt geen poep meer van de paarden. Nu zijn ze dichtgeslibt en veranderd in een parkeerterrein met de auto’s bumper aan bumper. Spelen in de straat is er allang niet meer bij voor de kinderen. Voor tollen, knikkeren en touwtje springen is geen plaats meer. Twee putten was de lengte van ons “veld” maar zelfs die zijn verdwenen. Voetballen en spelen op straat schijnt niet meer van deze tijd te zijn.
Voor even terug in de wijk zie ik de oude beelden weer voor me en vraag me af hoe het al die mensen van toen vergaan is. In gedachte zie ik de vliegtuigen van de geallieerden weer hoog in de lucht overvliegen op weg naar Duitsland. Een colonne Duitse soldaten stopte in het midden van de straat en iedereen rennen omdat er één brood verloot werd. Mijn vader die na de oorlog thuis kwam na een tweejarig verblijf in Duitse krijgsgevangenschap. Maar ook de straatfeesten na de Bevrijding toen iedere straat in de wijk versierd was. Talloze beelden uit mijn jeugd verzameld in een periode van ruim dertig jaar gaan in gedachten voorbij. Bij mijn vertrek uit de wijk waren de paarden van van Gend en Loos reeds vervangen door bestelauto’s. Maar de kerk, hotel Regina en vooral de sfeer waren toen nog aanwezig. Nu zijn er uitgestorven straten met schotels aan de gevels. Alle winkels zijn verdwenen en zelfs geen spelende kinderen meer op straat te zien. Slechts huizen en geparkeerde auto’s. Nauwelijks een levende ziel, slechts één eenzame voorbijganger. Een oude man met een lange grijze baard sjokt door de straat. Voor nummer achtentwintig staat hij stil en steekt de sleutel in het slot. De deur sluit met een klap achter hem en weer is er geen mens te bekennen in de straat.
Peter M.Potters
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
8 opmerkingen:
Beste Hr Potters,
met veel plezier en vol van herrinneringen heb ik uw verhaal gelezen, ook ik heb in deze buurt gewoond in mijn jeugjaren (1946_1958) n.l. in de van de schellingstraat, in deze straat waren o.a de groenteboer Bouwens , houthandel Kunst, Loodgieter Schouten, Melkboer Larooy, drogisterij Sneider. een feestartikelen zaak en zelfs een vrijwillige brandweerspuit gevestigd, bij brand kreeg degene welke het eerste bij de brand was een zgn. premie bij de bel, mijn vader had een bel in de gang hangen en als deze af ging moest hij zich zo snel mogelijk melden en werd de brandweer wagen geduwd naar de brand in de wijk, als jongen heb ik vaak meegeduwd om te helpen, mijn vriendjes in die mooie tijd waren o.a. de broers Margus , de jongens van Fam Ooms en mijn neefje Cris Maas welke bij mijn oma woonde op de spoorsingel,
ik ging op school in de Hoevestraat.
met vriendelijke groeten Cock van der Bogt
Wellicht wat laat, maar wat een prachtig stuk. Ik ben zelf in 1967 in de Nicolaas Zasstraat geboren (no 22b) en heb dit stuk met zoveel interesse gelezen. Natuurlijk stond er veel bij wat ik al niet meer heb meegemaakt, maar toch wel weer veel herkenbaar. Ook ik kan me nog herinneren dat we met een grote groep kinderen (begin jaren 70) nog gewoon buiten konden spelen. Verstoppertje, tikkertje, in de boom klimmen (ik meen dat dit kon langs de Spoorsingel, maar niet in die van de Provenierssingel, die hadden geen lage takken.) Het waren mooie tijden en ik heb er een goede jeugd gehad.
Ik was ook de kapster vergeten op de hoek van de Jacob Loisstraat. Ging me moeder vroeger altijd naar toe. Een magische wereld in de ogen van een klein meisje. :)
Bedankt voor de herinneringen. Sylviane.
Allemaal heel erg herkenbaar ! Geboren in 1953 (kraamkliniek Henegouwerlaan, wie niet ?) en tot uit-huis-gaan in 1973 gewoond op de Spoorsingel nr. 62 (2e verd.), dat is vlak om de hoek van de Jacob Loisstraat, aan de achterkant van de huizen van de Nicolaas Zasstraat. In die tijd mocht je al snel 'zelfstandig' naar buiten, ook omdat de huizen in ons deel erg klein waren (ik sliep op de gang b.v.). Overigens, iedereen was in die tijd buiten aan het spelen, in huis was er niet veel te doen.
Ik zie mijzelf nog staan bij de waterstoker met het knalrode oliekannetje omdat het oliestelletje weer gebruikt moest gaan worden. Aan alle beschreven winkels heb ik wel herinneringen, leuk om al die namen weer eens terug te zien komen.
Wat ik nog mis, maar dat is erg afhankelijk van de persoon natuurlijk, is het voetballen op "de Vela", het zo'n beetje driehoekige (verladers)plein voor het CS aan de linkerkant van de ingang. Daar speelde ik van 1962 tot 1968 bijna elke dag met jongens uit de hele (!) Proveniersbuurt. Er waren toen nog erg weinig particuliere auto's, dus dat was een ideale plek 's-avonds en in het weekend.
Wat we ook deden : op het dak van het CS klimmen (was niet zo heel erg moeilijk toen) en tussen de grote letters gaan liggen en naar beneden kijken, spannend :-). En dan rennen als de Spoorwegpolitie er aan kwam, dat was soms erg schrikken, want die waren niet de makkelijkste.......
Mijn ouders hebben er gewoond van 1945 tot 1990, toen moesten zij het huis verlaten omdat het werd gesloopt om het nieuwe woonblok te kunnen bouwen. Ik heb mijn hele jeugd dus doorgebracht in de Provenierswijk, had écht niet beter gekund qua locatie !!!
Met vriendelijke groet, Rob Grauwmeijer
Hallo Rob. Ik, Wilma Kerpels woonde op nr 60.
Test
Hallo Rob en Wilma
Wij woonden op nummer 66B familie Doove tot mijn tweede heeft mijn opa ook nog bij ons in gewoond. En mijn zwager van familie van Straten woonden op 66A.
De vela kan mezelf nog goed herinnerende ik moest jullie samen met mijn vriendin altijd komen halen voor het avondeten.
In de winter altijd schaatsen op de spoorsingel met alle kinderen uit de wijk.
Alleen jammer dat niets terug te vinden is over mellboer en winkel Verdel van mijn grootouderd. Ze hadden een melkwinkel in de Waerschutstraat tegen over de proveniers kerk ongeveer vanaf 1925 t/m 1953.
Ik woonde op de Provenierssingel in een benedenhuis op nr 79
Wij speelden ook vaak buiten en schaatsten s winters op de singels.
De melkwinkel op de hoek, groentenboer Tilborg, slagerij legerstee en later Paludanus, allemaal heel bekend.
Naast ons woonde Mariejan Visser en verderop de familie Nijssen.
Mooie tijd gehad!
Ook ik heb in de provenierswijk gewoond van 1954 tot 1968. Wat een leuke jeugdherinneringen om te lezen in dit verhaal. Wij klommen ook op het dak van het centraal station en bij de fietsenstalling verderop kon je leuk van de grashelling afglijden.
Wij woonden in de Harddraverstraat,altijd buitenspelen en in de winter schaatsen op de Spoorsingel.Op de lagere school in de straat achter de kerk.
Ik zocht naar de naam Grashoff, de fourniturenzaak waar ik altijd kwam met mijn moeder.
Het was een mooie en veilige tijd toen.
Dank voor dit verhaal.
Een reactie posten